Romaanse kunst

De periode van het Romaans wordt gedateerd van 1000-1200.

De groei van kloosters leidde tot ongekende kunstzinnige bedrijvigheid in de elfde en twaalfde eeuw.  Veel nieuwe ordes werden opgericht, zoals de dominicanen, cluniacenzers en cisterciënzers. In heel Europa verrezen hun kloosters en kerken.

BOUWKUNST

Aanvankelijk hadden de kerken een vlakke, houten zoldering. Deze was soms beschilderd met bijbelse taferelen. Geleidelijk aan ging men over naar overwelving in steen en paste men het tongewelf toe. Het tongewelf drukt ook met zijwaarts kracht. Daarom werd de muur aan de buitenzijde nog extra verstevigd met steunberen. Om het tongewelf te verstevigen werden ribben aangebracht. Op de viering ontstond dan het kruisgewelf of een koepelgewelf. Onder de viering bevond zich een crypte.
Gestimuleerd door economische welvaart, meer politieke stabiliteit en toename van de bevolking bleef men twee eeuwen lang bouwen. Naarmate de tijd vorderde werden de kerken steeds groter. Stenen kloosters en kerken van ongekende proporties werden ontworpen om de steeds grotere aantallen priesters en monniken te huisvesten en de toestroom van pelgrims op te vangen die de relieken van de heiligen kwamen aanbidden.
Het ontwerp van de Romeinse basiliek moest worden aangepast: naast het middenschip, twee of vier zijbeuken en een apsis, kregen deze kerken ook een transept met een hoge vieringtoren en twee westtorens, waardoor de kerk al van verre zichtbaar was. Kerken op de bedevaartroutes kregen ook een kooromgang, waardoor de vele gelovigen rond het heiligdom konden lopen. Ook werden er straalkapellen aangebouwd, waar meerdere priesters tegelijkertijd de mis konden lezen.

De gevels werden met monumentale sculptuur bedekt, afbeeldingen van het Laatste Oordeel in het timpaan en portretten van vele aartsvaders en profeten. Monumentale deuren, doopvonten en kandelaars, vaak versierd met scènes uit de bijbelse geschiedenis, werden in brons gegoten door metaalbewerkers.
Fresco's werden aangebracht op de gewelven en de muren van kerken. Rijk geborduurd textiel  en waardevolle objecten in goud en zilver, als kelken en relikwieën, werden geproduceerd om aan de behoeften van de heiligenvereing tegemoet te komen.
Interieur van een Romaanse kerk uit 1100 in Ely, met beschilderd, houten plafond.
Het licht valt binnen door de hoge 'lichtbeuk' en ramen in de zijbeuk. Aan de westzijde een groot raam boven de ingang.
kenmerken ROMAANSE BOUWKUNST 
  • tongewelven of koepelgewelven 
  • dikke, zware muren, aan de buitenzijde verstevigd met steunberen 
  • rondbogen 
  • kleine raampjes 
  • lisenen 
  • vlakke plafonds, of tongewelven 
  • een zware vieringtoren
De plattegrond van de Romaanse kerk is een uitbreiding van de vroegchristelijke basiliek.
De basis bleef een latijns kruis, symbool van het Christendom. Tussen de viering (de kruising tussen het transcept en het middenschip) en de apsis werd het schip verlengd. Zo ontstond het koor, waar de zijbeuken doorliepen. De pelgrims konden zo de kerk rondlopen (kooromgang). Naast de apsis werden er ook nog andere straalkapellen toegevoegd. De zware vieringtoren en (vaak) twee westtorens waren al van verre te zien.
Het was massiefbouw.
De muren van deze kerken moesten zwaar zijn om de massa van de rondbooggewelven te kunnen dragen. Daarom heeft een Romaanse kerk ook kleine ramen:
de muren hebben een dragende functie.
In de gewelven paste men later ook spitsbogen toe, omdat daarmee de druk van het gewelf gerichter werd afgevoerd naar de pijlers en muren. Kenmerkend voor Romaanse bouwkunst zijn de rondbogen.
Om het muurvlak minder zwaar te laten lijken, bracht men in het metselwerk arcadebogen en randen aan, de zogenaamde lisenen.

In het metselwerk werden lisenen, zuiltjes of pilasters met arcadebogen aangebracht om het zware muurvlak te doorbreken.
De kerk van Sainte-Foy in Conques, Frankrijk, werd gebouwd tussen 1050-1120. Het is een romaanse pelgrimskerk op het graf van de heilige St. Foy, een martelares. In de kerk worden verschillende relikwieën van haar bewaard.

kenmerken ROMAANSE SCHILDERKUNST
Plafondschildering in Saint-Savin-sur-Gartempe met rechts een detail: de ark van Noah. Ca. 1100
  • fresco’s in kerken en kloosters op muren en plafonds
  • miniatuurschilderkunst in manuscripten / versierde beginletters, initialen 
  • De Romaanse schilderkunst laat een wat ‘primitieve’ vormgeving zien in Bijbelse illustraties op plafonds en wanden. Beeldende kunst werd door de kerk ingezet voor een belangrijk doel: de ongeletterde gelovigen onderrichten over het geloof en over de almacht van God.
  • Er is geen sprake meer van realisme zoals we dat uit de oudheid kennen, maar van duidelijke contouren die zijn ingevuld met levendige kleuren. Er is nauwelijks licht en schaduw of stofuitdrukking. Kledingplooien werden vooral met lijnen aangegeven. Ruimtelijkheid wordt met overlapping tot stand gebracht. 
  • Wat belangrijk was, werd groter afgebeeld.
schildertechnieken

tempera
Tempera is verf die na droging niet meer oplost (temperare It = mengen). Tempera is gebaseerd op een emulsie, een chemische reactie die optreedt wanneer met behulp van een emulgator olie en water met elkaar vermengd worden. Zo’ n emulgator is eigeel. Normaal gesproken is olie niet met water te vermengen, maar door toevoeging van ei ontstaat een verbinding waarbij de olie in microscopisch fijne deeltjes opgenomen wordt tussen de waterdeeltjes. Een andere bekende emulgator is caseïne, een soort kwark. De toegepaste olie moet drogend zijn, zoals lijnolie, die verhardt en dan bestand is tegen water.

Een van de voordelen van tempera is dat de verf redelijk snel droogt. Verflagen kunnen onderling echter niet vermengd worden. Een nadeel van tempera is daarom dat kleurovergangen alleen aangebracht kunnen worden door kleine arceringen van verschillende tinden naast elkaar te zetten.

Als drager werden houten panelen gebruikt. 
Wanneer tempera direct op een wand of plafond wordt aangebracht, noemen we de techniek secco, (Italiaans voor droog).
het laatste avondmaal -fresco 1180
fresco
In de kerken waren de wanden, plafonds en gewelven vrijwel allemaal beschilderd met fresco's.
Een fresco (italiaans: vers) is een schildering in natte kalk. Voordat de kalk wordt aangebracht tekent de kunstenaar met houtskool de afbeelding op de muur. Na het aanbrengen van een, dunne natte pleisterlaag schemert deze tekening nog door de witte kalk heen en brengt de schilder het fresco aan.
Als de kalk opdroogt gaat het een chemische verbinding aan met de pigmenten.
Een frescoschildering is eigenlijk in de muur geschilderd in plaats van er op. De moeilijkheid is dat er snel gewerkt moet worden, omdat het pleisterwerk in één dag droogt. Het oppervlak dat in één dag bewerkt kon worden noemde men later een giornata (de hoeveelheid voor één dag).

De Middeleeuwse schilders en beeldhouwers hadden de taak om in die beeldtaal zaken over het geloof duidelijk te maken. Hun opdrachtgever was de Kerk, kunst had een educatieve functie. Hun illustraties maakten duidelijk dat een zondig mens in de hel eeuwigdurende kwellingen kon verwachten. En goede christenen werden in het hiernamaals beloond met de hemel. Dat was een belangrijk gegeven in een tijd dat de pest rondwaarde.
fresco's in de crypte van de kathedraal Santa Maria in Anagni, Italië 1100-1237
kenmerken ROMAANSE BEELDHOUWKUNST
  • sculpturen in hout, steen en metaal 
  • vrijstaande beelden zijn niet bedoeld om erom heen te lopen
  • beeldhouwwerk was gepolychromeerd
  • de beeldhouwkunst was ondergeschikt aan de architectuur. Laag- en hoogreliëf, aan de gevel geen vrijstaande beelden. 
  • beeldhouwwerk bij de ingang van kerkportalen en op kapitelen. Zuilen worden gedeeltelijk behandeld als beelden, op kapitelen ook afbeeldingen uit het dagelijks leven en dier- of plantmotieven
  • symbolische, verhalende uitbeelding van Bijbelse voorstellingen. Elk boogvormig portaal of timpaan beeldt één thema uit. 
  • weerspiegeling van diep geloof in de almacht van God, sterk besef van goed en kwaad, hemel en hel 
  • de beelden dienden om de analfabetische middeleeuwse mens te onderwijzen
Westelijk Romaans timpaan, Chartres, ca. 1145. Christus is omgeven door de symbolen van de vier evangelisten:
Mattheus (engel), Johannes (adelaar), Lucas (gevleugelde os) en Markus (gevleugelde leeuw).

Ook in Conques heeft het timpaan op de westgevel van de kerk een voorstelling van het laatste oordeel.
In het midden zit Christus, die volgens het Bijbelverhaal aan het einde der tijden zal oordelen over de mens.
Christus wordt getoond als rechter over de mens, hij verwijst met zijn rechterhand de goede zielen naar de hemel en met zijn linkerhand de slechte zielen naar de hel. Rechts worden de zielen gewogen, beneden is de hel te zien met duivels en martelwerktuigen. Een engel scheidt de verlosten van de verdoemden.
Op het beeldhouwwerk zijn nog resten kleur te zien, deze reliëfs werden vroeger gepolychromeerd.
Conques - detail van westportaal, met links de hemelpoort en rechts de (muil van de) hel


Hier links is Christus afgebeeld in een bronzen reliëf als Majestas Domini. Zijn linkerhand rust op een Bijbel, met de tekst “Pax vobis” (vrede zij met u). Met zijn rechterhand maakt hij het gebaar waarmee wij nu nog een eed afleggen, beloven de waarheid te spreken. Symbolen van de vier evangelisten omringen hem. Christus is omgeven door een mandorla, symbool voor het samenkomen van hemel en aarde, en afgebeeld als rechter en raadgever.

Ook de levensgrote crucifix (2.26 bij 2.04 m) toont Christus in heerlijkheid, levend, de ogen wijd open. Deze Christus kijkt de beschouwer aan. Sporen van de verf waarmee het hout beschilderd was zijn nog zichtbaar. De lange, oorspronkelijk karmijnrode tuniek past bij zijn koninklijke en priesterlijke rang. Dit type kruisbeeld staat bekend als Volto Santo. Het is een kopie van een sculptuur in Lucca. Dat kruisbeeld werd volgens een middeleeuwse legende gemaakt door Nicodemus, een volgeling van Jezus die getuige was van de kruisiging, en kwam op miraculeuze wijze in Lucca terecht. 
Volto Santo crucifix ca. 1200
In de loop van de Middeleeuwen wordt echter steeds meer nadruk gelegd op het lijdensverhaal, op de pijn en het lijden aan het kruis. Afbeeldingen van Christus als leraar en wijze herder worden zeldzaam. In crucifixen (kruisbeelden) wordt het offer van Christus, die daarmee het zielenheil der mensheid zou redden, steeds aanschouwelijker gemaakt. 
Ook krijgt Maria, als moeder van Jezus, meer erkenning. Een nieuw thema werd de pieta, een beeld van Maria met haar gestorven zoon op schoot. Het laat-middeleeuwse, gepolychromeerde beeld dat rechts is afgebeeld brengt het smartelijk lijden van moeder en zoon expressief in beeld.

Het zien van een beeld van een gekwelde heilige of de gekruisigde Christus zette bij de middeleeuwer een psychologisch proces in gang. Hij werd uitgenodigd tot mede-lijden door het gevoelsmatig meebeleven. Zo’n imago pietatis (beeld van erbarmen), Christus als 'man van smarten', is daarom niet zomaar een illustratie uit de Bijbel, maar een “presentatie” van de lijdende Christus. De Heiland werd getoond in zijn grootse offerdaad. Het liet de Middeleeuwer zien dat Christus (ook) zwaar heeft geleden, opdat alle goede mensen uiteindelijk in de hemel konden komen. Er ging van dat beeld een genadewerking uit voor de vaak door ziekte en tegenslag gekwelde gelovige. In de gotiek wordt de expressie van emoties in de kunst steeds belangrijker.

TOEGEPASTE KUNST

In 1015 werden voor de kathedraal in Hildesheim (Duitsland) twee bronzen deuren gegoten. Op de linkerdeur staat het verhaal van de schepping uitgebeeld, rechts zijn scènes uit het leven van Jezus te zien. De scènes uit het Nieuwe Testament verlopen van onder naar boven. De afbeeldingen uit het Oude Testament (links) en die uit het Nieuwe (rechts) staan horizontaal met elkaar in verband.  De kruisiging staat bijvoorbeeld afgebeeld naast de zondeval. Elke plaat werd als een geheel gegoten. Gezien de afmetingen (4,5 meter hoog) en het gewicht (elk deur weegt zo'n 1.85 ton) was het voor die tijd een enorme prestatie.

ivoorsnijwerk
Het meest linkse plaquette hieronder toont de gekroonde Christus, zijn voeten op een regenboog, tegen een opengewerkte achtergrond met een dambordpatroon. Hij zegent het model van een kerk dat hem door keizer Otto wordt aangeboden. Aan zijn zijde staan een engel en heiligen, zoals Petrus met zijn attribuut; de hemelsleutels. Het werd in 968 uit ivoor gesneden en was bestemd voor de kerk in Magdeburg. Waarschijnlijk is het gemaakt in Milaan. De stijl van de ivoren figuren met eenvoudige vormen, de geometrische indeling en de nadrukkelijke gebaren kenmerken zowel de Karolingische als de Byzantijnse traditie.
Het ivoren plaatje dat hier in het midden is afgebeeld, is in werkelijkheid groter, en werd rond 1100 gesneden om de omslag van een bijbel te decoreren. In het midden staat een afbeelding van het Lam Gods, omgeven door de symbolen van de vier evangelisten: Mattheus (engel), Markus (gevleugelde leeuw), Johannes (adelaar) en Lucas (gevleugelde os). 
Het derde ivoren plaatje uit 1084 is ongeveer tien bij tien centimeter, en toont een deel uit het bijbelse scheppingsverhaal: God schept de dieren. Het maakte deel uit van een serie van ruim vijftig plaquettes voor de kathedraal in Salerno (Italië), met afbeeldingen uit het Oude en het Nieuwe Testament.

In de Romaanse periode werden voor de eredienst ook rijkbewerkte voorwerpen gemaakt als kelken, schalen, kandelaars, wierrookvaten en reliekhouders.