Gotische kunst wordt gedateerd van ca. 1150-1500
de steden
Door economische groei veranderde Europa geleidelijk van een agrarische in een verstedelijkte samenleving. Kleine stadjes langs de handelsroutes groeiden en werden centra van handel en nijverheid. Dit had tot gevolg dat de ruilhandel plaatsmaakte voor een geldeconomie. De grote steden en de vorsten gingen munten slaan om het economisch verkeer makkelijker te maken. Met de opkomst van de steden kreeg ook een vierde groep meer invloed: de burgerij. Deze had een bovenlaag van rijke kooplieden en regenten: het patriciaat. Een middengroep vormde de ambachtslieden, die meestal lid waren van een gilde. De groep ongeschoolde arbeiders vormde in steden meer dan de helft van de bevolking.
In de grote steden verrezen kathedralen van ongekende omvang. Het waren prestigeobjecten, elke stad wilde de mooiste en grootste kathedraal. Hier werd door generaties bouwmeesters, metselaars, steen- en beeldhouwers aan gewerkt. Schilders voorzagen de kerken van fresco's en altaarstukken met enorme afmetingen in een steeds realistischer stijl.
BOUWKUNST
In de grote steden verrezen kathedralen van ongekende omvang. Het waren prestigeobjecten, elke stad wilde de mooiste en grootste kathedraal. Hier werd door generaties bouwmeesters, metselaars, steen- en beeldhouwers aan gewerkt. Schilders voorzagen de kerken van fresco's en altaarstukken met enorme afmetingen in een steeds realistischer stijl.
Met het benedictijner klooster van CIuny in Bourgondië, in 910 gesticht, veranderde ook de interpretatie van de gelofte van armoede. Hoewel de levenswijze van de monniken sober bleef, stichtten de ‘cluniacenzers’ vele andere kloosters en kerken in West-Europa, vaak met een rijkdom aan beeldhouwwerk. Vanuit dit klooster in Cluny werden hervormingen doorgevoerd onder direct gezag van de paus.
Dat gold ook voor het klooster van St. Denis in Parijs, waar de heilige Dionysius en de Franse koningen begraven zijnwerden. Dit klooster was gesticht op de plek waar Dionysius - de eerste bisschop van Parijs, als martelaar onthoofd - na zijn dood heen gewandeld zou zijn met zijn hoofd onder de arm.
BOUWKUNST
bouwloges
De gotische bouwkunst is ontstaan uit een nieuwe bouwtechniek om lichter en vooral hoger te bouwen. De techniek verdeelde de muur in dragende en minder belastte muurdelen. De romaanse gewelfbouw vereiste nog dikke, stevige muren, om het gewicht van de gewelven te dragen en de zijwaartse druk op te vangen. Bij het romaanse tongewelf werd de druk ook niet helemaal gelijkmatig over de steunmuur verdeeld: de druk naar buiten ving men daarom op met extra steunberen. Het koepel- en kruisgewelf leidde het gewicht al beter naar de vier hoekpunten. Deze vier steunpunten werden ook extra verstevigd.
In
1144 liet abt Suger de basiliek van Saint-Denis verbouwen. Deze kloosterkerk is
het vroegste voorbeeld van de gotiek. Hij bouwde eerst een nieuwe westfaçade. Daarna vergrootte hij het koorgedeelte en liet
steunberen en luchtbogen aanbrengen, waardoor de grote glas-in-lood ramen het
licht van God lieten binnenstromen. Twee smalle met kruisribgewelven
overdekte traveeën omsluiten het koor. Dit koor bestaat uit zeven delen
van een 12-hoek (7 en 12 zijn symbolische getallen). Zo ontstonden ook zeven
ondiepe straalkapellen. Het gotisch kruisribgewelf overspant
trapeziumvormige ruimten, steunberen bevinden zich tussen de straalkapellen,
de wanden ertussen zijn van glas. Hier ontbreekt de romaanse
zwaarte en de ruimten gaan vloeiend in elkaar over.
Onder abt Suger beleefde de abdij haar bloeiperiode. Hij geloofde dat door middel van
materiële schoonheid en stralend licht mensen ontvankelijker gemaakt konden
worden voor de geestelijke glorie van God. Hij beschreef enthousiast hoe de uitstraling van zijn indrukwekkende architectuur de toeschouwer ontzag zou inboezemen. De
kerk werd in die periode verfraaid met glas-in-lood ramen en gouden voorwerpen, bezet met edelstenen.
Suger was raadsman van koning Lodewijk VI. Hij was ook degene die de patroonheilige van de kerk verhief tot beschermheilige van de Franse koningen en had de functie van minister. Als de koning aan kruistochten deelnam, was Suger plaatsvervangend regent.
theoretische traktaten over architectuur
Tijdens de Gotiek maakte de organisatie van de bouw een belangrijke verandering door, wat verband houdt met de verandering van bouwstijl. De bouw van de Romaanse kerk werd uitgevoerd door lijfeigenen en ondergeschikten, want alleen de kloosterorden waren in staat om zo'n gecompliceerd project. Maar de ontwikkeling van de geldeconomie maakte dat de bouw werd uitgevoerd door vrije arbeidskrachten.
Gespecialiseerde bouwloges trokken nu van stad naar stad. Met een bouwloge of bouwloods wordt de werkplaats (bij de kathedraal in aanbouw) bedoeld, maar ook de gemeenschap van bouwers die samenwerkten. De toenemende complexiteit van het bouwproces maakte in de 11e-12e eeuw dat het bouwen uitgroeide tot ingenieurskunst, en een intensieve scholing van de bouwmeester en zijn medewerkers vergde.
De gotische bouwkunst is ontstaan uit een nieuwe bouwtechniek om lichter en vooral hoger te bouwen. De techniek verdeelde de muur in dragende en minder belastte muurdelen. De romaanse gewelfbouw vereiste nog dikke, stevige muren, om het gewicht van de gewelven te dragen en de zijwaartse druk op te vangen. Bij het romaanse tongewelf werd de druk ook niet helemaal gelijkmatig over de steunmuur verdeeld: de druk naar buiten ving men daarom op met extra steunberen. Het koepel- en kruisgewelf leidde het gewicht al beter naar de vier hoekpunten. Deze vier steunpunten werden ook extra verstevigd.
Maar de gotische bouwmeesters pasten nieuwe mogelijkheden toe om de druk van het gewelf naar bepaalde punten te leiden. De eerste vinding was toepassing van de spitsboog, die de druk gerichter verticaal afvoert. Bovendien bleek de spitsboog de verticaliteit te accentueren, deze maakt optisch een hogere indruk.
Daarnaast werden de zware romaanse muren vervangen door steunberen en luchtbogen, met daartussen dunne wanden waar hoge glas-in-loodramen konden worden geplaatst. Deze gotische bouwtechniek vormde een skeletconstructie.
De derde verbetering bood het kruisribgewelf, dat al wel in de Romaanse bouwkunst werd toegepast, men benutte de constructieve mogelijkheden nu beter. De dragende ribconstructie vormde een stevig skelet, de gewelfvelden werden lichter opgevuld.
Met deze drie aanpassingen kon de last van het gewelf beter worden geconcentreerd en afgevoerd worden naar de fundamenten via luchtbogen, steunberen en pijlers.
Een andere verbetering was de prefabricage van bouwelementen. In plaats van deze (zoals voorheen) uit één stuk te vervaardigen, werden steenblokken opgesplitst in makkelijker te hanteren en te vervoeren onderdelen, hetgeen een aanzienlijke besparing aan kosten en bouwtijd opleverde.
Met deze drie aanpassingen kon de last van het gewelf beter worden geconcentreerd en afgevoerd worden naar de fundamenten via luchtbogen, steunberen en pijlers.
Een andere verbetering was de prefabricage van bouwelementen. In plaats van deze (zoals voorheen) uit één stuk te vervaardigen, werden steenblokken opgesplitst in makkelijker te hanteren en te vervoeren onderdelen, hetgeen een aanzienlijke besparing aan kosten en bouwtijd opleverde.
Suger was raadsman van koning Lodewijk VI. Hij was ook degene die de patroonheilige van de kerk verhief tot beschermheilige van de Franse koningen en had de functie van minister. Als de koning aan kruistochten deelnam, was Suger plaatsvervangend regent.
theoretische traktaten over architectuur
Er zijn geen verhandelingen over de schoonheid van architectuur uit de middeleeuwen zelf, maar de geschriften van Vitruvius werden al in de vroege middeleeuwen bestudeerd. Zijn boek over tempels begon met een opmerking over de verhoudingen van de menselijke figuur. Deze moesten in de verhoudingen van tempels worden weerspiegeld. In 'De Architectura' van Vitruvius stonden de esoterische aspecten van het bouwen beschreven, maar hij gaf daarin ook concrete praktische aanwijzingen (als voor het maken van beton).
In 1480 illustreerde de Italiaan Francesco di Giorgio ook het idee dat een (renaissance)kerk gebaseerd moet zijn op de verhoudingen van het menselijke lichaam. Menselijke maten waren immers een afspiegeling van God zelf.
In 1480 illustreerde de Italiaan Francesco di Giorgio ook het idee dat een (renaissance)kerk gebaseerd moet zijn op de verhoudingen van het menselijke lichaam. Menselijke maten waren immers een afspiegeling van God zelf.
Met
de nieuwe bouwtechniek, de skeletbouw, verrezen steeds grotere en hogere
kathdralen in heel Europa met een verticaal karakter. De
vieringtoren verdween grotendeels, maar bij de hoofdingang bouwde men twee hoge
westtorens.
kenmerken gotische bouwkunst
- kathedralen en kloosterkerken
- plattegrond: kruisvorm met kooromgang en straalkapellen
- gelijktijdige toepassing van spitsboog en
kruisribgewelf
- streven naar verticaliteit
- de muur verliest dragende functie
(glas-in-loodramen)
Deze functie wordt in de gotische skeletbouw overgenomen door:
Deze functie wordt in de gotische skeletbouw overgenomen door:
o ribben
o dragende pijlers
o luchtbogen en steunberen
plattegrond:
opbouw schip:
De plattegrond krijgt een drie- of vijfbeukig schip en meestal een driebeukig dwarsschip (transept).
De koorpartij wordt niet alleen breder, maar is ook langer uitgebouwd met een enkele of dubbele kooromgang, waar straalkapellen aangebouwd worden. Het dwarsschip komt zo meer in het midden van de kathedraal te liggen. De ruimte tussen de ver uitstekende steunberen werd meestal in de kerkruimte opgenomen en als zijkapellen aan de zijbeuken toegevoegd.
De westgevel kreeg één of twee torens, terwijl de vieringstoren meestal gereduceerd werd tot een dakruiter.
Door de toepassing van de kruisribgewelven wordt de zijdelingse druk op de muren aanzienlijk verminderd. De resterende druk wordt via luchtbogen overgebracht naar de steunberen, die geheel buiten het gebouw staan. De belangrijke functie van de luchtbogen komt tot uitdrukking door hun vorm. Vaak wordt de luchtboog ook als afvoerkanaal voor het dakwater benut. In een gotische kathedraal moeten de steunberen vrijwel alle druklast opvangen. Daarom zijn ze naar beneden toe breder, en verhoogd met pinakels die de neerwaartse druk uitoefenen en zo de kracht van de steunberen verhogen. Door de torenvorm en versiering komt dit neerdrukkend karakter niet tot uiting, maar wordt juist de opstijgende verticaliteit benadrukt.
opbouw schip:
De
opbouw van de binnenwanden van het middenschip vormde een
harmonisch vloeiend verticaal lijnenspel dat vanaf de basis van de pijlers
en zuilen doorloopt tot in de gewelven. Kapitelen worden in de hooggotiek beperkt
en soms geheel weggelaten.
De
opbouw is vierledig in de vroeg gotiek en drieledig in de hooggotiek. Men
onderscheidt in horizontale banden van onder naar boven:
1.
de arcaden: bogen boven de pijlers of zuilen
2.
de galerij boven het schip: begaanbare ruimte boven de zijbeuken (in de
vroeggotische kerken)
3.
het triforium: in de muurdikte uitgespaarde dienstgang.
4.
de lichtbeuk: zone met vensters, door de steeds verder doorgedreven
skeletstructuur worden de raampartijen steeds groter. In de hooggotiek komt
bijna de volledige wandoppervlakte vrij voor glasramen vaak met prachtig
gebrandschilderde taferelen. Het glas-in-lood is gevat in stenen maaswerk.
Vroeggotiek:
1140-1200
Hooggotiek:
1200-1300
Laatgotiek: 1300-1500
de kathedraal van Reims op een 19e eeuws schilderij |
In de late (vooral Engelse) gotiek leidt de ontwikkeling tot rijke ster- en netgewelven, naast waaiergewelven. Ze getuigen van groot vakmanschap. In Duitsland vindt ook een eigen ontwikkeling plaats, met als voornaamste kenmerk de hallenkerk, met twee beuken die ongeveer zo hoog zijn als het schip, en een rijk gebruik van netgewelven. Het licht valt dan binnen via de zijbeuken.
· vanaf de 14de eeuw wordt wereldse bouwkunst belangrijk
· raadhuizen en (markt)hallen met bouwkundige elementen uit de kerkbouw (steen),
· en stadshuizen (hout)
kenmerken gotische beeldhouwkunst
o aanvankelijk ondergeschikt aan de architectuur: vaste iconografische programma’s
o ontwikkeling van de stramme, Romaanse 'pilaarfiguur' naar naar beweeglijke, sierlijke en los van de achtergrond komende figuren
o emoties worden uitgebeeld
o ten Noorden van de Alpen: houtsnijwerk, altaarstukken, kruisbeelden, madonna’s, heiligenfiguren. Houtsnijwerk was gepolychromeerd en meestal belegd met bladgoud.
Beelden op de kathedraal van Reims: links de annunciatie (engel en Maria), daarnaast Maria en Elisabeth met (klassieke) contraposto en plooival in de kleding. |
In de vroege gotiek stond de schilderkunst hoofdzakelijk ten dienste van de kerk:
o fresco’s en secco’s
o geschilderde panelen van altaarstukken
o effen, ondoorbroken gouden achtergrond
o veel symboliek in de voorstelling
o miniatuurschilderkunst (lekenateliers en kloosterateliers)
o geschilderde panelen van altaarstukken
o effen, ondoorbroken gouden achtergrond
o veel symboliek in de voorstelling
o miniatuurschilderkunst (lekenateliers en kloosterateliers)
De symbolische weergave verandert in de late gotiek in een groter realisme.
De beleving gaat een belangrijker rol spelen bij de uitbeelding van Bijbelse taferelen.
o schenkers en stichters worden in de voorstelling afgebeeld
o Bijbelse voorstellingen werden in de eigen tijd geplaatst
o ruimte-uitbeelding in de vorm van atmosferisch perspectief
o ruimte-uitbeelding in de vorm van atmosferisch perspectief
o uitvinding van de boekdrukkunst: blokboeken, drukken met losse letters
o ontstaan van hout- en kopergravure
De Romaanse schilderkunst was nog vlak, zonder perspectief. Het waren lineaire voorstellingen, plooien werden aangegeven met lijnen. In de vroege Gotiek schilderde men Bijbelse voorstellingen al wat plastischer met veel symboliek tegen een effen, vaak ononderbroken gouden achtergrond. Het waren voornamelijk beschilderde panelen voor altaarluiken.
Cimabue (1240-1302)
Cimabue was de bijnaam van een middeleeuwse schilder uit Italië, hij maakte ook fresco's en mozaïeken in de Byzantijnse traditie. Deze schreef voor dat heiligen geïdealiseerd worden afgebeeld, statische figuren tegen een gouden achtergrond.
In zijn Maestà kijkt Maria ons aan, zij wijst op haar zoon. Cimabue was één van de eersten die de Madonna op een driedimensionale troon zette. Haar voeten zweven niet, maar staan op de troon. Ook de engelen staan in de ruimte, al zijn hun gezichten nog wel Byzantijns weergegeven.
Op de aan Cimabue toegeschreven schilderijen (hij signeerde zijn werk nog niet) zijn de figuren levensechter, met goede proporties en schaduwen. Het perspectief is nog niet helemaal overtuigend, de plooien in de kleding zijn nog wat hoekig en lineair weergegeven, maar hij was één van de wegbereiders naar de Italiaanse Renaissance.
Cimabue was bevriend met Dante en tijdgenoot van kunstenaars als Duccio en Giotto.
Cimabue was bevriend met Dante en tijdgenoot van kunstenaars als Duccio en Giotto.
In de middeleeuwen werd met symbolen en voorgeschreven iconografie de waarneembare werkelijkheid zo zuiver mogelijk gestileerd. Een fresco of schilderij moest een innerlijke, religieuze gedachte verbeelden. Maar rond 1200 kwam meer nadruk te liggen op de beleving van het geloof en de menselijkheid van Christus en zijn lijden. Daarom ontstaat in de schilderkunst meer realisme, wat een belangrijke breuk met de traditie betekende. De gelovige moest zich kunnen identificeren met het lijden van Maria en haar zoon, met gekwelde heiligen die alles geofferd hadden voor hun geloof.
Cimabue, Duccio en Giotto zijn de eersten die Maria en Christus gevoelvol en menselijker afbeelden.
Duccio (1255-1318)
Ook de Italiaanse schilder Duccio di Buoninsegna schilderde in de Byzantijnse traditie. Zijn weergave van Bijbelse voorstellingen was echter realistischer en sierlijker. Er is er nog wel sprake van een primitieve vorm van perspectief bij Duccio. Plasticiteit ontstaat door schaduwen, in de kleding wordt dit soms aangevuld met een lineair patroon. Zijn stijl is verfijnd en gedetailleerd uitgewerkt.
Duccio werkte in de traditionele techniek met tempera en bladgoud op houten panelen.
Centraal in de Maestà (ca. 1310) zit de Madonna met Jezus op de troon. Zij wordt naar de Byzantijnse traditie groter afgebeeld dan de andere figuren en domineert daardoor het hele schilderij. Sierlijke plooival in haar kleding verraden gotische invloed. Ze heeft haar hoofd licht gebogen en kijkt de gelovigen aan. De Madonna is omgeven door engelen, heiligen en apostelen.
Duccio - Madonna In dit icoon zijn arceringen met tempera te zien. |
Tempera (temperare It = mengen) is verf die na droging niet meer
oplost. Tempera is gebaseerd op een
emulsie, een chemische reactie die
optreedt wanneer met behulp van een emulgator olie en water met elkaar
vermengd worden. Zo’ n emulgator is ei.
Normaal gesproken is olie niet met water te vermengen, maar door toevoeging van
ei ontstaat een verbinding waarbij de olie in microscopisch fijne deeltjes
opgenomen wordt tussen de waterdeeltjes. Een andere bekende emulgator is
caseïne, een soort kwark. De toegepaste olie moet drogend zijn, zoals lijnolie, die verhardt en dan bestand is
tegen water.
Eén van de voordelen van
tempera is dat de verf snel droogt. Maar deze verf is dof en stug, je kunt er geen mooie overgangen mee maken of heel gedetailleerd schilderen.
De schilder bracht daarom de verf aan met fijne arceringen, om toch overgangen te kunnen schilderen. En om schilderijen te laten glanzen en te beschermen gebruikten zij als laatste laag een dun laagje vernis: hars met olie.
Giotto - Maestà ca. 1310 |
Als drager werd hout (een paneel) gebruikt. Deze panelen stelde men samen uit planken die dwars op de groeiringen waren gezaagd. Het werd bestreken met een mengsel van kalk of gips en lijm om alle oneffenheden weg te werken. Na droging van deze laag werd deze perfect vlak geschuurd. Daarna werden twee grondlagen aangebracht.
Giotto (1267 – 1337)
Ook Giotto werkte met tempera. De figuren van Giotto di Bondone zijn monumentaler, al is bij hem ook nog sprake van een statisch beeld met een plooival van kleding die vooral lineair is. Het realisme, een natuurgetrouwe weergave komt bij hem sterker naar voren. Giotto ontdekte hoe hij een betere illusie van diepte kon scheppen op een plat vlak. Ook wist hij duidelijker uitdrukking te geven aan de gevoelens van zijn personages. Bekijk zijn prachtige Maestà bij het Google Art Project.
In de late Gotiek veranderde de symbolische voorstelling in een groter realisme, dit werd mogelijk gemaakt door de toepassing van olieverf. Daarnaast ging de eigen belevingswereld een belangrijke rol spelen bij de uitbeelding van Bijbelse taferelen.
Simone Martini (1284-1344)
De Italiaanse schilder Simone Martini was in de late gotiek een leerling van Duccio, hij gebruikte een fijne contourlijn. Hij combineerde de Byzantijnse gouden achtergrond met gotische, elegante figuren.
Simone Martini -annunciatie ca.1333 |
lijden
Een belangrijk thema in de laat-gotische kunst werd het sterven van Christus. Het fundament van het geloof van de christenen is de offerdood van Christus, waarmee hij voor de zondige mens een leven na de dood heeft gerealiseerd: drie dagen na zijn dood is hij uit het graf opgestaan en verrezen (ten hemel opgestegen). Een altaarstuk van Matthias Grünewald brengt dit aanschouwelijk in beeld.
Matthias Grünewald schilderde in 1512 een altaarstuk voor een kloosterkerk in Isenheim. In die tijd liep daar een belangrijke pelgrimsroute langs. Het klooster was in de tijd van de kruistochten gesticht door de antoniusbroeders om zieken te verplegen, de kapel hoorde bij een ziekenhuis. Het Isenheimer altaarstuk bestaat uit verschillende panelen.
Als alleen de buitenste twee vleugels geopend zijn, zien we links de martelaar St. Sebastiaan, hij werd door pijlen doorzeefd. Rechts is St. Anthonius, de beschemheilige van de broeders uit Isenheim afgebeeld.
Wanneer de meeste panelen gesloten zijn, is de kruisiging te zien, met een gemartelde, lijdende Christus aan het kruis. Op dit centrale paneel wordt het lijden van Christus zeer expressief verbeeld. De achtergrond is donker (de zon verloor haar glans), maar de figuren op de voorgrond staan in een helder licht. Met een haast gruwelijk realisme wordt de gemartelde Christus getoond: zijn vastgespijkerde handen verkrampen, bloed stroomt uit zijn doorboorde, gezwollen voeten. In zijn lichaam steken nog doornen van de geseling. In verhouding tot de andere figuren is Christus te groot geschilderd. Het bord wat boven aan het kruis is gespijkerd, was een bespotting van Christus door de Romeinen (die hem kruisigden). INRI “koning der Joden”. Het gehele tafereel is dramatisch belicht. Links wordt Maria getroost door Johannes de Apostel, en Maria Magdalena heft geknield haar handen in wanhoop omhoog, Johannes de Doper wijst naar de stervende Christus, aan zijn voeten het symbolische offerlam dat een kruis vasthoudt.
Worden deze panelen geopend, dan zijn er drie voorstellingen te zien: van de annuciatie, engelen musiceren voor Maria en haar kind, en de opstanding.
Wanneer het altaarstuk nogmaals geopend wordt zijn naast beeldhouwwerk de panelen zichtbaar met de Bijbelse verhalen over Paulus en Antonius in de woestijn, en de verzoeking van Antonius.
Beneden (op de predella) wordt Christus in het graf gelegd door Johannes, Maria en Maria Magdalena.
Dit kunstwerk moest als heilig kunstwerk een genezende, helende werking hebben op de zieken. Want in die tijd was elke ziekte verbonden met het besef van zondigheid van de mens. Men zag ziekte als het gevolg van innerlijke afdwalingen, en zwakheden van geest en ziel. Daarom moest worden geprobeerd om ze vanuit het geloof te genezen.
Veel pelgrims die de kerk in Isenheim bezochten leden aan de gevolgen van het eten van beschimmelde rogge (met de schimmel ‘moederkoren’). Daarin zit de stof die wij nu kennen als LSD, die vreselijke hallucinaties veroorzaakte: “een bad trip”, die blijvende gevolgen had. De bedwelmde zag zich in de psychotische roes door wilde dieren, monsters, duivels en folteraars bedreigd. Wanneer men at van met de schimmel besmette rogge, kreeg men bovendien vreselijke jeuk, pijnlijke, branderige ledematen die op den duur koud werden en afstierven. Vanwege de uitslaande-brand-gevoelens werd de ziekte de “Antoniuskoorts” of “Antoniusvuur” genoemd. Het gif trok de bloedvaten samen en veroorzaakte aanvallen van razernij, epileptische krampen en hallucinaties. Hier zag de zieke, soms ook door lepra of de pest gekwelde pelgrim, een spiegel van zichzelf. Door zich met de kwellingen van de heilige St. Anthonius te identificeren, werd zijn ziekte in een religieus perspectief geplaatst: uiteindelijk wachtte hem de verlossing.
In getijdenboeken werden de maanden van het jaar afgebeeld, met bovenin de sterrenbeelden.
accenten 1000-1400:
kunst en wereldbeeld:
- centrale positie van het geloof en de macht van de kerk
visies op kunst:
- schoonheid als openbaring van het goddelijke; licht, kleur en glans (Suger); geometrische orde
- voor en tegen het gebruik van beelden, abt Suger tegenover Bernardus van Clairveaux
- werken binnen de traditie (in plaats van originaliteit)
In de middeleeuwen was er geen sprake van een echte 'visie' op kunst zoals wij die kennen, omdat het in die tijd als een ambacht werd beschouwd, als ‘artes mechanicae’, die een nuttig religieus doel had.
Maar schoonheid werd wel ervaren in de bewondering voor bepaalde eigenschappen: grootheid ('magnitudo'), rijkdom ('sumptuositas'), versiering ('venustas'), afwisseling van kleuren ('varietas'), de schittering van het licht ('splendor'), en het vakmanschap ('operis subtilitas').
De middeleeuwse mens werd aangegrepen door de grootsheid, het licht en de rijkdom van de gebouwen. De grootste bewondering had men voor de kwaliteit van kunstwerken, het vakmanschap.
kunstenaar en opdrachtgever, politieke en economische macht
- de Kerk als opdrachtgever
- de kunstenaar als ambachtsman; gilden
- opkomst van de burgerij (eerst in Italië)
intercultureel:
- contacten met het Nabije Oosten, handel en pelgrimstochten; kruistochten en Reconquista
- Arabische kunst, het Alhambra en de moskee van Cordoba
- in de Middeleeuwen vormde Frankrijk de kern van West-Europa
wetenschap en techniek
- geloof als uitgangspunt voor wetenschap (lichttheorie en iconografische programma’s)
- samenhang van kennis, geschiedenis en moraal en geloof (encyclopedisch geheel);
scholastiek
- kloosters als centra van kennis; manuscripten
- bouwkunst: skeletbouw, glas in lood
Matthias Grünewald, Isenheimer altaar (kruisiging), 1509-1516, olieverf op paneel, 269 x 307 cm.
(middenpaneel), 232 x 75 cm. (vleugels), 76 x 340 cm. (predella), Museum Unterlinden, Colmar.
|
Worden deze panelen geopend, dan zijn er drie voorstellingen te zien: van de annuciatie, engelen musiceren voor Maria en haar kind, en de opstanding.
Wanneer het altaarstuk nogmaals geopend wordt zijn naast beeldhouwwerk de panelen zichtbaar met de Bijbelse verhalen over Paulus en Antonius in de woestijn, en de verzoeking van Antonius.
Beneden (op de predella) wordt Christus in het graf gelegd door Johannes, Maria en Maria Magdalena.
Dit kunstwerk moest als heilig kunstwerk een genezende, helende werking hebben op de zieken. Want in die tijd was elke ziekte verbonden met het besef van zondigheid van de mens. Men zag ziekte als het gevolg van innerlijke afdwalingen, en zwakheden van geest en ziel. Daarom moest worden geprobeerd om ze vanuit het geloof te genezen.
Veel pelgrims die de kerk in Isenheim bezochten leden aan de gevolgen van het eten van beschimmelde rogge (met de schimmel ‘moederkoren’). Daarin zit de stof die wij nu kennen als LSD, die vreselijke hallucinaties veroorzaakte: “een bad trip”, die blijvende gevolgen had. De bedwelmde zag zich in de psychotische roes door wilde dieren, monsters, duivels en folteraars bedreigd. Wanneer men at van met de schimmel besmette rogge, kreeg men bovendien vreselijke jeuk, pijnlijke, branderige ledematen die op den duur koud werden en afstierven. Vanwege de uitslaande-brand-gevoelens werd de ziekte de “Antoniuskoorts” of “Antoniusvuur” genoemd. Het gif trok de bloedvaten samen en veroorzaakte aanvallen van razernij, epileptische krampen en hallucinaties. Hier zag de zieke, soms ook door lepra of de pest gekwelde pelgrim, een spiegel van zichzelf. Door zich met de kwellingen van de heilige St. Anthonius te identificeren, werd zijn ziekte in een religieus perspectief geplaatst: uiteindelijk wachtte hem de verlossing.
getijdenboeken
In getijdenboeken werden de maanden van het jaar afgebeeld, met bovenin de sterrenbeelden.
‘Les très riches heures’ ('de zeer rijke uren van de hertog van Berry') is een vroeg vijftiende-eeuws Frans getijdenboek. Hertog Jean le Berry liet het maken door de gebroeders van Limburg. Pol, Jan en Herman van Limburg waren rond 1390 naar Parijs gereisd om werk te zoeken als goudsmeden, in 1413 kwamen ze alle drie in dienst van de Duc de Berry.
‘Les très Riches Heures wordt beschouwd als hun meesterwerk. Het rijke kleurgebruik en de vernieuwende manier waarop ze landschappen afbeeldden maakten de gebroeders tot vooraanstaande kunstenaars van hun tijd. Hun werk had veel invloed op latere schilders uit de Nederlanden, zoals de Vlaamse Primitieven. De illustraties zijn geschilderd met tempera, soms werd bladgoud toegevoegd. Voor elke maand is een volledige pagina geiïlustreerd met miniaturen (ruim acht centimeter hoog). Ze zijn geïnspireerd door het dagelijks leven, maar bevatten directe verwijzingen naar de Duc zelf, zijn familie, of zijn eigendommen. Bovendien bevat elke pagina een weergave van de dierenriemtekens in een halve cirkel, met nauwkeurige astronomische informatie.
Jean le Berry behoorde tot de hoge Franse adel. Zijn kunstcollectie was heel gevarieerd en kostbaar. Zo bezat hij 14 bijbels, 15 getijdenboeken en nog 40 andere religieuze boeken. Al deze boeken waren met de hand geschreven en met vele miniaturen geïllustreerd. Les très riches heures laten veel zien over het dagelijks boerenleven en geven een beeld van het leven in de hogere kringen. Daar had zich inmiddels een hofcultuur ontwikkeld.
‘Les très Riches Heures wordt beschouwd als hun meesterwerk. Het rijke kleurgebruik en de vernieuwende manier waarop ze landschappen afbeeldden maakten de gebroeders tot vooraanstaande kunstenaars van hun tijd. Hun werk had veel invloed op latere schilders uit de Nederlanden, zoals de Vlaamse Primitieven. De illustraties zijn geschilderd met tempera, soms werd bladgoud toegevoegd. Voor elke maand is een volledige pagina geiïlustreerd met miniaturen (ruim acht centimeter hoog). Ze zijn geïnspireerd door het dagelijks leven, maar bevatten directe verwijzingen naar de Duc zelf, zijn familie, of zijn eigendommen. Bovendien bevat elke pagina een weergave van de dierenriemtekens in een halve cirkel, met nauwkeurige astronomische informatie.
Jean le Berry behoorde tot de hoge Franse adel. Zijn kunstcollectie was heel gevarieerd en kostbaar. Zo bezat hij 14 bijbels, 15 getijdenboeken en nog 40 andere religieuze boeken. Al deze boeken waren met de hand geschreven en met vele miniaturen geïllustreerd. Les très riches heures laten veel zien over het dagelijks boerenleven en geven een beeld van het leven in de hogere kringen. Daar had zich inmiddels een hofcultuur ontwikkeld.
accenten 1000-1400:
- Kerkbouw in Frankrijk (zoals Fontenay, Chartres en Cluny)
- Theoretische traktaten over architectuur
- Christelijke iconografie (in beeldhouwkunst, glas in lood en schilderkunst)
- Ontwikkelingen in de schilderkunst, (altaarstukken, fresco’s en miniaturen)
- Groei van economie en complexere organisatie van de maatschappij
- Opkomst van steden als Florence en Siena
kunst en wereldbeeld:
- centrale positie van het geloof en de macht van de kerk
visies op kunst:
- schoonheid als openbaring van het goddelijke; licht, kleur en glans (Suger); geometrische orde
- voor en tegen het gebruik van beelden, abt Suger tegenover Bernardus van Clairveaux
- werken binnen de traditie (in plaats van originaliteit)
In de middeleeuwen was er geen sprake van een echte 'visie' op kunst zoals wij die kennen, omdat het in die tijd als een ambacht werd beschouwd, als ‘artes mechanicae’, die een nuttig religieus doel had.
Maar schoonheid werd wel ervaren in de bewondering voor bepaalde eigenschappen: grootheid ('magnitudo'), rijkdom ('sumptuositas'), versiering ('venustas'), afwisseling van kleuren ('varietas'), de schittering van het licht ('splendor'), en het vakmanschap ('operis subtilitas').
De middeleeuwse mens werd aangegrepen door de grootsheid, het licht en de rijkdom van de gebouwen. De grootste bewondering had men voor de kwaliteit van kunstwerken, het vakmanschap.
kunstenaar en opdrachtgever, politieke en economische macht
- de Kerk als opdrachtgever
- de kunstenaar als ambachtsman; gilden
- opkomst van de burgerij (eerst in Italië)
intercultureel:
- contacten met het Nabije Oosten, handel en pelgrimstochten; kruistochten en Reconquista
- Arabische kunst, het Alhambra en de moskee van Cordoba
- in de Middeleeuwen vormde Frankrijk de kern van West-Europa
wetenschap en techniek
- geloof als uitgangspunt voor wetenschap (lichttheorie en iconografische programma’s)
- samenhang van kennis, geschiedenis en moraal en geloof (encyclopedisch geheel);
scholastiek
- kloosters als centra van kennis; manuscripten
- bouwkunst: skeletbouw, glas in lood